エピソード

  • #16 De groeimaand mei
    2025/04/30
    De groeimaand meiGenoemd naar de Griekse moedergodin Maia (die de dingen van de natuur laat groeien) is de maand mei voor de Nederlandse natuurliefhebber een hele drukke maand. Vrijwel alle vogels broeden hun eieren uit en/of verzorgen hun jongen (zie podcast 114: in mei leggen alle…). Ook de laatste lange afstand trekkers, vogels en vlinders, zijn terug uit Afrika. De bomen staan allemaal in blad, het aantal bloeiende planten explodeert. En daarmee breekt een heel drukke tijd aan voor de insecten. Hun larven eten zich te berste aan het jonge blad, de volwassenen verzamelen stuifmeel en leggen eieren. Ze profiteren van de stijgende temperatuur, en dat geldt ook voor alle waterbewoners. Zoogdieren zijn druk met hun jongen en reptielen zoeken zonnige plekjes op. Het weer kan daarbij in mei best wisselvallig zijn. Nachtvorst, zoals ooit vaste prik tijdens de ijsheiligen rond 15 mei, begint uitzonderlijk te worden. Er is nog een kleine kans aan het begin van de maand. Het maandelijks aantal zonne-uren neemt toe, maar verschilt behoorlijk van jaar tot jaar (schommelt tussen de 285en 220 uur). Die variatie hangt samen met de regenval waar soms ook geen peil op te trekken is (het gemiddelde loopt uiteen van 78 tot 122 mm, met plaatselijk enorme uitschieters). Al met al zijn er 3-8 regendagen. De gemiddelde temperatuur, wie verbaast dat nog, is 2,2 graad opgelopen tot 15,5 graden, en er zijn inmiddels op zijn minst 13 warme dagen en drie soms zelfs zomerse dagen.Met het uitlopen van beuken en populieren zijn nu alle bomen bebladerd. Niet alleen grassen bloeien, het totaal van bloeiende planten stijgt in mei met 30 % (ruim 240 soorten erbij). Niet allemaal hebben ze zulke poëtische namen als het bleek bosvogeltje, maar er zijn ook veel bekendere. Om er een paar te noemen, de avond en echte koekoeksbloem, bosaardbei, braam en framboos, dolle kervel, zevenblad (als jong blad een heerlijk sla, later een gevreesd tuinonkruid) en nog veel meer schermbloemigen. Rol-, rode en witte klaver, weegbrees, echte kamille, (kleverige) ogentroost, liever vrouwenbedstro, lelietjes van dalen, margriet, vingerhoedskruid, witte dovenetel en zilverschoon. In de tuin bloeien erwt en bieslook. Op de Waddeneilanden genieten we in mei van Engels gras en duinroos. De wilgen zijn vaak uitgebloeid, maar daarvoor bloeien nu bomen als zomereik (zie podcast 165: zomer en wintereik), hulst, vogelkers, meidoorn, paardenkastanje en lijsterbes. Ook in en om het water bloeit er veel, zoals gele lis en gele plomp, de kruipende, scherpe en knol boterbloem en als het water schoon genoeg is zien we de krabbenscheer weer omhoog komen.Tegelijk zien we de eerste libellen en waterjuffers rondvliegen. Bij de krabbenscheer kunnen we de zeldzame groene glazenmaker verwachten, maar vaak zal het om algemenere, maar net zo prachtige soorten gaan zoals het lantaarntje. Op het jonge boomblad vinden we de wereld aan rupsjes (bijvoorbeeld van de wintervlinder, ook zeer geliefd bij de koolmees). Wilde bijen zoals graafbijen en metselbijen vliegen af en aan naar de nesten van hun jongen, hommels zoeken naar stuifmeel, de eerste langpootmuggen vliegen rond. Deze prachtige insecten met hun zeer lange vleugels zijn onschuldige wezens, kunnen niemand steken en zijn een genot voor het oog. Hun larven zijn vervaarlijker en leven als graswortels etende larven onder de grond. Daar zijn ze dan stapelvoedsel voor bijvoorbeeld spreeuwen, die ze met het grootse gemak uit de grond trekken (waar wij al gauw een kwartiertje ploeteren met een spade en vieze handen nodig voor hebben).Het is ueberhaupt heel inspirerernd om te kijken naar het (insecten)voer dat vogelouders aan hun jongen brengen. Dat zie je de ene dag ineens heel veel “soldaatjes”, roodvleugelige zachtschildkevers, een andere dag zijn het zwarte vliegen (bibionidae). Die soorten komen synchroon en massaal uit, en als je er eenmaal opmerkzaam op bent herken je ook later makkelijk als het weer eens een keer “zwarte vliegendag” is. Zo vind je dan ineens elzenhaantjes op de els, en dan weer in grotere getalen snuitkevers of boktorren. Bijzonder in mei is natuurlijk ook de late aankomst van de verre trekkers, zoals distelvlinders en atalanta’s, trekvlinders die uit Afrika komen. Ze voegen zich bij andere dagvlinders als het citroentje, koolwitje, dagpauwoog, het oranjetipje, en de vele duizenden nachtvlinders (ten onrechte ook wat denigrerend als motten aangeduid). Ook laat uit Afrika komen de bosrietzanger en de spotvogel, boeren, oever en huiszwaluwen en de bonte vliegenvanger. Daarmee is het vogelgezelschap wel compleet. Sterker nog, eind mei is er al een dikke kans dat de koekoek (zie podcast 166: de moeilijke keuzes van de koekoek) ons alweer gaat verlaten, op weg naar Afrika. Die heeft zijn jongen dan toevertrouwd aan graspieper, heggemus of kleine karekiet.Tot de volgende wandeling door de natuur!:Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & ErwinVond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met ...
    続きを読む 一部表示
    17 分
  • #166 De moeilijke keuzes van de koekoek
    2025/04/23
    De moeilijke keuzes van de koekoekAl 2600 jaar geleden schreef de Griekse dichter Aesopus over de luie koekoek die het voor zich en haar jong makkelijk maakt door haar eieren in het nest van andere vogels te deponeren. En ook daarna wonden talloze auteurs zich op over die ontaarde ouders die zelf al lang weer op weg waren naar het zonnige Afrika terwijl veel te kleine pleegoudervogels moeizaam probeerden hun vraatzuchtige jongen groot te brengen. Biologen beschrijven dat fenomeen als broedparasitisme. Van de tienduizend vogelsoorten bedrijven er een goede honderd broedparasitisme. Daaronder zijn koevogels, honingspeurders, Afrikaanse prachtvinken en in Zuid Amerika vliegt er zelfs een koekoekseend rond. Verreweg de meeste broedparasieten behoren tot de familie van de koekoeken, namelijk 59 soorten. Om het beeld compleet, en natuurlijk weer ingewikkelder te maken, de grote meerderheid van de in totaal 143 koekoek-soorten leggen wel degelijk braaf hun eieren in hun eigen nest, broeden die uit en voeden hun jongen tot ze zich zelf kunnen redden.Als altijd scherp beschreef Darwin de broedparasitisme tactiek van onze koekoek niet als een gebrek aan zorg maar als een uitgekiende broedstrategie. Die stelt hen in staat om veel eieren te leggen en elk ei afzonderlijk groot te laten brengen (het record staat op 25 eieren in 1 seizoen). Minstens drie keer in de loop van de evolutie zijn koekoek-soorten op deze strategie overgegaan, zowel in Zuid Amerika, als in Afrika en met het meeste succes in Europa en Azië. De gastouders worden misleid, ze broeden naast hun eigen jongen ook het koekoeksjong uit, dat jong werkt zijn nestgenoten uit het nest, en toch voeden de ouders het als enige overgebleven koekoeksjong, zelfs als dat achtmaal zo groot is als zij zelf. Daarbij vallen de gastouders voor de prachtige grote oranje keel en het zeer luide gebedel van het koekoeksjong. Dat zijn blijkbaar onontkoombare superstimuli voor de ouders. Achter het gedrag van de vaak succesvolle koekoek en de gastouders, dit plegen van bedrog en dit volgen van een “verkeerd instinct” zit een evolutionaire wedloop, van misleiden, herkennen en opnieuw misleiden, die zijn weerga niet kent. Veel van deze fascinerende ontwikkelingen zijn door Nick Davies beschreven en aangetoond aan de hand van ingenieuze experimenten in het veld. Hij toont aan hoe koekoeken en gastouders op elkaar reageren in zijn boek “De koekoek, vals spelen in de natuur”.Ter illustratie een paar voorbeelden van resultaten uit dit onderzoek. In de eerste plaats zijn er veel resticties voor geschikte gastouderschap. Hun jongen moeten met insecten gevoerd worden, het nest moet toegankelijk zijn voor het koekoeksvrouwtje en het nest mag niet te hoog zijn, anders kan het koekoeksjong zijn nestgenoten niet over de rand werken. De veren van het koekoekvrouwtje hebben wel wat weg van een sperwer, een gevaarlijke roofvogel. Ze sist ook als een sperwer, verjaagt daarmee in de middag de gastouders, verwijdert een ei en legt bliksemsnel een van haar zelf daarvoor in de plaats. Het koekoeksjong is dodelijk voor de rest van het nest, dus het is een ernstige beslissing om door te gaan met een nest met een koekoeksei. Het koekoeksei moet niet in een leeg nest gelegd en ook niet in een volledig nest, want dat accepteren de gastvogels niet en beginnen liever aan een nieuwe legselpoging elders. De koekoek moet dus heel goed zicht houden op de gastoudernesten en heel goed kunnen plannen. Het koekoekvrouwtje is gespecialiseerd in een gastoudersoort, zoals bijvoorbeeld de graspieper, de kleine karekiet of de heggemus. Haar eieren lijken op die van de gastouder. Het merendeel van de gastouders herkent een vals, maar erg op haar eigen eieren lijkend koekoeksei niet. Maar dat kan in de loop van de tijd wel veranderen, en dan moet de koekoek een nog betere aanpassing van de eieren vinden of het verhaal is voor die koekoekslijn afgelopen. Sommige gastoudersoorten als de heggemus worden niet zo vaak geparasiteerd en zijn nog niet zo kritisch, die accepteren veel verschillende soorten eieren, de verwachting is dat dat gaat veranderen. Maar als er veel koekoeken in de buurt zijn en er een hoger percentage broedparasitisme voorkomt worden gastouders steeds kritischer. Dan heeft die koekoek niet de beste aanpassing van bijvoorbeeld eipatronen voor elkaar gekregen en heeft daarmee gee toekomst meer. Waarschijnlijk is dat al vaak gebeurt, het leven van een koekoek gaat niet over rozen. Broedparasitisme kan dus een riskante strategie zijn voor het voortbestaan van een koekoek die vertrouwt op deze strategie. De koekoekbestanden in Europa stonden onder druk, vooral ook in Engeland in Wales. In ons land is het de laatste jaren weer iets beter gegaan, maar met de graspiepers als belangrijke gastouders gaat het minder en natuurlijk zijn de afnemende insectenbestanden een blijvende zorg.Tot de volgende wandeling door de natuur!:Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & ErwinVond je dit ...
    続きを読む 一部表示
    19 分
  • #165 Zomer en wintereik
    2025/04/16
    Zomer en wintereikEr groeien twee eikensoorten in Nederland, de winter en de zomereik. Die namen suggereren grote verschillen tussen beide soorten in het jaar, maar dat valt nogal mee. Officieel behouden wintereiken de hele winter door hun blad en verliezen ze die pas in het late voorjaar. Maar ja, dat is soms ook het geval bij de zomereik, zeker als die nog jonger is en nog niet zo hoog opgegroeid. Hoge bomen kunnen het allebei worden, tot wel veertig meter. In vergelijking is de zomereik wat ruiger, heeft een grillige kroon met veel dwarse, kronkelige takken. De wintereik is wat slanker en statiger, de takken groeien wat rechter en regelmatiger. De wintereik kan goed tegen schaduw en groeit ook vaak beschut in bossen, bijvoorbeeld samen met beuken. Veel neerslag is goed maar dat moet wel goed ontwaterd, dus daarom heeft de wintereik een voorkeur voor zandige gronden. De zomereik is daar minder kritisch, natte voeten in de winter, zoals in uiterwaarden, is geen probleem, op zwaardere kleiige grond groeit de zomereik prima, maar ook op arme en droge zandgrond. Wel wil de zomereik het zonnig hebben, staat daarom meestal los in het landschap en redt het uiteindelijk niet in een dicht opgroeiend bos. Eén op de twintig eiken in Nederland is een wintereik, je treft die vooral op de Veluwe, de Utrechtse en Sallandse heuvelrug, rond Nijmegen in Zuid-Limburg. Het verschil in beleving van zomer en wintereik kan diep gaan. Tropische ecoloog Herbert Prins groeide op met de zomereik op de grens van Groningen en Drenthe. Hij beschrijft in zijn recente boek “de wijsheid van eksters” dat hij, hoewel hij inmiddels het grootste deel van zijn leven doorbrengt te midden van wintereiken in de buurt van Wageningen, nog steeds verknocht is aan de zomereik. Hij beschrijft dat als een eigenschap van veel dieren, filopatrie, de liefde voor het land van de jeugd. Passend bij de wat plechtiger status van de wintereik zijn de bladeren relatief regelmatig gelobd en aan een steeltje van minstens een centimeter. Daarvoor zitten de napjes van de eikels van de wintereik zonder steeltje en heel dicht bij elkaar op de tak. In het Duits spreekt men daarom ook wel van de “Traubeneiche”. Precies andersom zitten de wat slordiger bladeren van de zomereik zonder steeltje maar met twee kleine oortjes op de twijgen, en de eikels zitten met hun napje aan een centimeter lang steeltje (“Stieleiche”). De verschillen tussen de twee soorten worden besproken en getekend in “Eik en Beuk”, het laatst uitgekomen Verkades-album van Jac P Thijsse. Bij toeval werd zijn handgeschreven tekst, die hij al in 1934 had ingeleverd had, in het archief teruggevonden. Ook een deel van de briljante illustraties van Jan Voerman Jr., en vader en zoon Cornelis en Henricus Rol bleken nog aanwezig. Aangevuld met prachtige aquarellen van Annie Meussen verscheen Eik en Beuk alsnog in 1995. Het boek is antiquarisch zeker nog te koop. Thijsse beschrijft ook heel goed de belangrijke plaats die eiken in onze natuur innemen, veel vlinders en andere insecten, vogels maar ook zoogdieren en veel plantensoorten zijn aangewezen op de aanwezigheid van zomer- en wintereik.Na de laatste ijstijd bleef Nederland boomloos achter. Als eerste kwamen de jeneverbessen terug, gevolgd door berk, den en populier. Dan, 9000 jaar geleden, dienden de eiken zich aan die vanuit Zuid Europa oprukten. Dendrologen, oftewel boomkenners konden “paleobotanisch” aantonen dat in 1000 jaar de eik vanuit ZuidNederland het noorden van het land bereikt hebben. Dat is veel sneller dan Thijsse dacht. Grappig genoeg heeft ook Herbert Prins geprobeerd de snelheid waarmee eiken het landschap veroverden te bepalen. Beiden gingen daarbij uit van de rol van vogels en zoogdieren bij de verspreiding van eikels. Vlaamse gaaien, eekhoorns en bosmuizen zorgen daar voor, ze verstoppen en “vergeten” vaak eikels bij de aanleg van (winter)voorraden. De boomkenners hadden uiteindelijk het overtuigendste verhaal. Voor veel dieren zijn eikels onverteerbaar vanwege de looistof tannine, maar ze vormen een belangrijk voer voor wilde zwijnen. De mens heeft er via de varkensteelt ook van weten te profiteren. De belangrijkste economische rol spelen eiken natuurlijk vanwege de hoge houtkwaliteit. Dat maakt dat we zelden eiken laten uitgroeien tot wat ze kunnen worden, reuzen van zeker vier honderd jaar oud, veertig meter hoog, en een omvang van veertien meter.Tot de volgende wandeling door de natuur!:Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & ErwinVond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!🎁 Bestellen? stuur een email:en het dagboek komt in november naar je toe! Get full access to ...
    続きを読む 一部表示
    18 分
  • #164 Het geluksgevoel en de biologie
    2025/04/09

    Wat is geluk? In sommige talen zijn er wel tien woorden voor. Dat duidt al op problemen. Laten we het simpel proberen te houden, we hebben het hier niet over geluk hebben maar over gelukkig zijn. Maar dan nog. Gehuwde mensen zijn 30% gelukkiger dan ongehuwden, blijkt uit vragenlijst onderzoek.

    Wat betekent dat? En waar komt dat door? Heeft dat iets met biologie van doen? Een heleboel als je de media mag geloven. Er wordt graag gesproken over de vier gelukhormonen. Endorfines, een soort inwendige morfines die tegen pijn helpen. Oxitocines, die bijvoorbeeld na de bevalling door een geluksgevoel alle doorstane leed doet vergeten bij ouders (en grootouders!). Serotonine, die zorgt dat de ergste depressieve gevoelens verdwijnen en dopamine die voor de kick zorgt na een geleverde prestatie of een gevoel van verzadigdheid (bij ons, maar ook bij de eencellige amoebe).

    Over deze stoffen, waar zelfs verslavende kanten aan kunnen zitten, valt zo nog wel wat meer te vertellen. Vast staat dat zo’n 40% van onze gelukbeleving terug te voeren is op erfelijke eigenschappen. Dat blijkt uit tweelingonderzoek van de Amsterdamse hoogleraar Meike Bartels. Toch zal zij de eerste zijn om aan te geven dat het geluk effect van onze genen en geluksgevoel in het algemeen voor een fors deel bepaald wordt door de omgeving. Om maar wat te noemen, wie is het gelukkigst, degene met de gouden, de zilveren of de bronzen plak? De zilveren medaille komt niet op de tweede plaats. Het inkomen in de Verenigde Staten verdrievoudigde, de gelukbeleving bleef gelijk. Het gelukgevoel van patiënten met een dwarslaesie was gedaald tot nul vergeleken met dat van een groep lottowinnaars. Maar een jaar later waren beide groepen even gelukkig. Kortom, geluk is relatief en houdt vaak niet aan, tevredenheid is voor sommigen een prima opvolger. Er blijken wel veel individuele zaken samen te hangen met geluk, zoals gezondheid, sociale status en populariteit, opleiding en carrière. Maar ook goede relaties, een stimulerend netwerk en tevredenheid met je omgeving. Maatschappelijke erkenning en geen existentiële financiële zorgen, al die factoren zijn heel bepalend. Dat ligt misschien ook wel ten grondslag aan het toch wel opmerkelijke gegeven dat Nederland zich al langer in de top vijf van gelukkigste landen op aarde bevindt (voorafgegaan door de Scandinavische landen en IJsland).

    De ervaring van geluk verschilt heel erg van persoon tot persoon. En vaak zal dat een samenspel zijn van erfelijke eigenschappen en omgeving. Wie slimme en hoog opgeleide ouders heeft een grotere kans op een optimale opvoeding. Met een sterk en gezond lichaam is het makkelijker goed te zorgen voor je gezondheid. We weten ook de omgeving veel invloed kan hebben niet zo zeer op onze erfelijke eigenschappen (die vastliggen in ons DNA) maar wel op de aflezing daarvan. Dat gebeurt doordat bepaalde chemische verbindingen (methylgroepen) zich gaan vastzetten op ons DNA. De gevoeligheid voor prikkels in de omgeving, en daarmee de vertaling naar de “gelukhormonen” kan ook heel verschillend uitpakken.

    Voor de een is de parfumwinkel het paradijs, voor de ander de hel op aarde. Pijngevoeligheid verschilt, het plezier aan eten en seks, de ervaring van zonlicht, kou en warmte, kortom alle zaken die de aanmaak van gelukhormonen beïnvloeden kunnen verschillen door de combinatie van onze ervaring en onze erfelijkheid. Er is dan ook geen universele geluktherapie. Beweging, huisdieren, aardig doen en zijn voor je medemens, voldoende sociale kontakten, dagelijkse je zegeningen tellen en af en toe wat uitdaging, dat lijken in elk geval goede ingrediënten.

    Tot de volgende wandeling door de natuur!:

    Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & Erwin

    Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.

    EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!

    Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!

    🎁 Bestellen? stuur een email:

    Message Erwin Balkema

    en het dagboek komt in november naar je toe!

    🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur



    Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
    続きを読む 一部表示
    19 分
  • #163 April: de maand waarin de natuur losbarst.✨
    2025/04/02

    In de tweede maand van de lente lijkt het planten- en dierenleven pas goed op gang te komen. April is de maand dat meer dan de helft van al onze vogelsoorten aan het broeden slaat. Ten opzichte van de vorige maand verdubbelt het aantal bloeiende plantensoorten.

    Kortom, het wordt aanpoten voor de wandelaar om alles bij te houden. De herkomst van de naam april lijkt de opmars van het leven te bevestigen. De meeste stemmen gaan naar de verwantschap met het Latijnse woord voor openen: “aperire". Maar ja, het zou ook simpelweg de tweede maand (van de lente) of een verwijzing naar een bijnaam van de god Apollo kunnen zijn. Terwijl het weer in april zich vaak laat vangen door het aloude gezegde dat ie doet wat ie wil, is de toename van het aantal zonne-uren ontegenzeggelijk.

    Daar draagt de klimaatverandering nog aan bij. Gemiddeld schijnt de zon zo’n 10% meer dan een paar decennia terug, en komt nu vaak uit op meer dan 200 uur per maand. Tegenwoordig zijn er in april evenveel vorst- als warme dagen (>20 graden) maar de warme dagen nemen verder toe. De gemiddelde temperatuur van zo’n 10 graden is inmiddels alweer goed twee graden gestegen. De hoeveelheden regen kunnen nogal verschillen van jaar tot jaar, een gemiddelde van 40 mm viel in 2024 twee keer zo hoog uit.

    Het hangt er natuurlijk van af waar je woont, maar voor velen zal april de maand zijn van de bermen met fluitenkruid en paardenbloem. Thijsse noemde fluitenkruid ook wel nachtegaalkruid, omdat in zijn omgeving de frêle witte bloemen begeleid werden door misschien wel het welluidendste vogelgezang van ons land. Weiden en bermen worden aardig gekleurd, boterbloemen, dagkoekoeksbloem, hondsdraf en pinksterbloem, Daslook onder de bomen, blauwe dovenetel langs de akkerrand en langs de waterkant de gewone dotterbloem, om maar wat te noemen. Veel bomen krijgen kleur door hun bloeiwijzen, knoppen en zich ontvouwende bladeren. Berken en elzen, vogelkers en lijsterbes, essen en iepen, populieren en platanen, wilgen en lindes, het kan niet op.

    Een paar markante soorten ontbreken. Wintereik en beuk hebben nog hun oude blad. En bij de zomereik is het spannend, of er al wat wat van bloeiwijzen en jonge bladeren te zien is aan het eind van de maand. Dat is van groot belang voor hongerige rupsjes, vooral van de wintervlinder. En dat is weer van levensbelang voor mezen en andere vogels die hun jongen moeten voeren.

    Tot de volgende wandeling door de natuur!:

    Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & Erwin

    Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.

    EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!

    Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!

    🎁 Bestellen? stuur een email:

    en het dagboek komt in november naar je toe!

    🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur



    Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
    続きを読む 一部表示
    22 分
  • #162 Au!✨
    2025/03/26
    Aflevering: Au!Pijn gaat van au. Het doet zeer, en tegelijk is het goed dat het er is. Dat klinkt niet bemoedigend voor wie pijn lijdt, zeker niet als het om chronische pijn gaat. Maar evolutionair is de functie van pijn wel duidelijk, het is een signaal om zich acuut aan een gevaarlijke situatie te onttrekken en die in de toekomst te vermijden. Vaak gaat het dan om acute pijn veroorzaakt door verwondingen, stoten, snijwonden, zuurstofgebrek, kou, hitte, straling. Die vormen van pijn worden waargenomen door nocireceptoren, pijnvoelers in zenuwuiteinden van de huid en bijvoorbeeld bot- en buikvliezen (nocere is latijn voor beschadigen). Dieren en mensen die erfelijk voor deze nociceptieve pijn niet of nauwelijks gevoelig zijn hebben vaak een lagere levensverwachting. Andere soorten van pijn, als tintelingen of een brandend gevoel, komen voort uit zenuwbeschadigingen (neuropathieën) of zijn het gevolg van aandoeningen van organen, spieren en botten, bijvoorbeeld bij diabetes of kanker. Vaak zijn die vormen van pijn lastiger te bestrijden en ze kunnen een chronisch karakter hebben, dat wil zeggen dat ze drie maanden of langer duren. Pijn is een belangrijke oorzaak voor en bezoek aan artsen en ziekenhuizen. Vooral voor nociceptieve pijn zijn werkingsmechanismen opgehelderd en is een systeem van pijnbestrijding ontstaan met medicamenten die al dan niet bij toeval zijn gevonden. Als een pijnprikkel wordt waargenomen wordt die heel snel doorgegeven in de vorm van elektrische stroompjes (actiepotentialen) door kleine goed geïsoleerde (gemyeliniseerde) zenuwbanen, via het ruggenmerg naar de hersenen (thalamus en sensorische schors). Er volgt een snelle terugkoppeling naar het lichaam, waarover zo meer, en als de pijn aanhoudt wordt dat doorgegeven door nocireceptoren in andere, niet geïsoleerde zenuwen. Bij het proces komen ook hormonen vrij, de prostaglandines. Het hele proces leidt tot pijngewaarwording in de hersenen, en samenhangend met eerder ervaringen en emoties tot pijnbeleving. Dat wordt gevolgd door pijngedrag, het tegengaan van de directe oorzaak van pijn en/of het inroepen van hulp en pijnmedicatie. Als lichtste middel wordt paracetamol gegeven of genomen. Men weet trouwens nog steeds niet wat het werkingsmechanisme daarvan is. Wel is duidelijk geworden dat veelvuldig gebruik tot orgaanschade leidt, en een grote studie uit 2025 in Brain and Behavior bevestigt dat paracetamolgebruik tot geheugenverlies en tragere hersenwerking leidt. Eerder onderzoek suggereerde al een verband met Alzheimer. Daarbij vergeleken snijden ibuprofen en diclofenac beter af, zij grijpen aan op prostaglandines maar tasten daarmee wel het maagslijmvlies aan. In de pijnbestrijdingscascade komen dan lokale verdoving, opioïden , morfine, en het nog veel sterker werkende fentanyl aan de orde. Bij hevige acute pijn begint men vaak met sterke middelen om dan af te schalen, bij chronische pijn kiest men de omgekeerde weg. De psychologische kant van pijn is een ingewikkelde. Er is aangetoond dat geestelijke pijn, zoals bij een ernstig verlies ,tot pijnmechanismen leidt die niet van lichamelijke pijn zijn te onderscheiden. Er zijn grote individuele verschillen in pijnbeleving. Dat hangt mogelijk samen met de grote verschillen waarmee mensen reageren op narcose, het medicinaal onderdrukken van het bewustzijn, ook qua nawerking. Ervaring met pijn speelt een grote rol in hoe pijn beleefd wordt, maar ook de omgang met angst voor (komende) pijn. Soms lukt het om pijn te verminderen door aanvaarding, er letterlijk naar toe te ademen. Placebo-behandeling kan een grote rol spelen bij vermindering van pijngevoel, net zoals associatie met een neutrale of aangename ervaring in pijntherapie. Feit blijft dat veel pijnervaringen bij mens en dier functioneel kunnen zijn. Heel anders dan men tot niet zo lang geleden gedacht is het besef gegroeid dat dieren pijn kunnen ervaren. Vaak met aantoonbaar dezelfde mechanismen, zelfde pijnreacties en gedrag. Dat geldt voor zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën en vissen, naar ook voor ongewervelde dieren als inktvissen, regenwormen en insecten.Tot de volgende wandeling door de natuur!: Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & Erwin Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!🎁 Bestellen? stuur een email: en het dagboek komt in november naar je toe!🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
    続きを読む 一部表示
    22 分
  • #161 Twee neven Beijerinck: bijzondere biologen✨
    2025/03/19
    Aflevering: Twee neven Beijerinck: bijzondere biologen Er zijn nogal wat vernoemde wetenschapsprijzen in Nederland. Meestal dragen die de naam van een illustere wetenschapper. Die prijzen zijn tegenwoordig steeds belangrijker voor onderzoekers, zowel voor de bevordering van hun carrière als voor de financiële ondersteuning van het onderzoek. Want onderzoeksgelden worden steeds schaarser. Twee van die prijzen dragen de naam Beijerinck, en dat is opmerkelijk omdat ze over nogal verschillende biologische onderzoeksgebieden gaan. Hoe kan dat? De één is een prijs voor virologie, het onderzoek naar virussen, de ander een prijs voor ecologisch veldonderzoek. Het blijkt om twee verschillende Beijerinck’s te gaan, beiden pionieren in hun vakgebied. Martinus Willem (1851-1931) was een Delftse viroloog, en zijn neef Willem (1891-1960) heeft baanbrekend onderzoek gedaan naar de ecologie van vennen en heidelandschappen in Drenthe. Twee grillige carrières, beiden succesvol Luister ook onze aflevering over virussen:. Martinus Willem volgde een opleiding op de Hogere Burgerschool. In de 19 e eeuw kreeg hij daarmee geen toegang tot de natuurwetenschappelijke vakken op universiteiten. Wel kon hij terecht op de Polytechnische School in Delft. Daar werd hij, begeleid door de latere Nobelprijswinnaar van ’t Hoff, chemisch technoloog. Zijn grote liefde was echter de plantkunde. Hij diende een verzoekschrift bij de minister van Binnenlandse Zaken, verkreeg vrijstelling van het toelatingsexamen voor de universiteit en kon toen biologie in Leiden gaan studeren. Nog tijdens zijn studie gaf hij les op scholen in Warffum, Utrecht en Wageningen. In 1877 promoveerde hij in Leiden op een onderzoek aan plantengallen, dat zijn woekeringen veroorzaakt door insecten of schimmels. Zijn onderzoek, niet alleen in de plantkunde maar ook in de microbiologie, liep zo goed dat hij in 1884 tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) werd gekozen. Des te opmerkelijker was zijn overstap een jaar later naar een baan bij de Koninklijke Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek in Delft, waar voor hem een bacteriologisch laboratorium werd gesticht. In dat bedrijf vond hij bacteriën die in wortelknolletjes van peulvruchten stikstof kunnen vastleggen en in 1894 ontdekte hij op zuidvruchten een nieuwe splijtgist. Het jaar daarop werd voor hem door de regering een speciale hoogleraarspositie in biologie en bacteriologie aan de Delftse Polytechnische School ingesteld. Die positie zou hij tot zijn 70 e levensjaar blijven innemen. Hij ontdekte dat een sulfaat-reducerende bacterie de voornaamste veroorzaker van de stank van verontreinigde stadsgrachten was. Zijn werk over de verspreiding van micro-organismen inspireerde tot de in 1934 opgestelde Beijerinck-Baas Becking-hypothese: “Alles is overal, maar het milieu selecteert”;. Maar bovenal werd Martinus Willem Beijerinck bekend als grondlegger van de virologie. In 1898 vond hij door filtratie-experimenten dat de tabaksmozaïek-ziekte van tabaksplanten wordt veroorzaakt door iets dat kleiner is dan een bacterie en met een microscoop niet te zien is. Beijerinck noemde de ziekteverwekker een virus naar het Latijnse woord voor gif. En onderkende dat een virus een zich vermeerderende structuur was anders dan alle andere levende organismen. Hij was geen makkelijke persoon. Als docent was hij ongeliefd bij studenten maar hij had wel meerdere leerlingen die het ver schopten als hoogleraar microbiologie. Onder collega’s gold hij als eigenzinnig. Toen de beroemde Duitse microbioloog Robert Koch bij hem op bezoek wilde komen wees hij dat af, omdat hij meende toch niets van hem te kunnen leren. Beijerinck kreeg tijdens zijn leven veel nationale en internationale erkenningen en onderscheidingen. In 1965 stelde de KNAW een prijs voor virologieonderzoek in. In 1970 werd zelfs een maankrater naar hem genoemd. Dat zijn roem als virusonderzoeker niet groter was kwam mede omdat hij zich koppig beperkte tot virusonderzoek bij planten en zich nooit in de medische microbiologie mengde. Toch lijkt het zeker gerechtvaardigd hem de Nederlandse pendant van de beroemde Franse onderzoeker Louis Pasteur te noemen. Zijn neef Willem Beijerinck bezocht ook de HBS en kon daarmee terecht op de Landbouwhogeschool te Wageningen. Na zijn afstuderen werd hij assistent in de microbiologie te Delft bij zijn neef Martinus Willem maar besloot toch naar een boerderij in Wijster te gaan waar hij tijdens zijn studie stage had gelopen. Hij trouwde met de dochter van de boer en nam na het overlijden van zijn schoonvader het bedrijf over. Gedurende negen jaar werkte hij daar maar schreef in die tijd ook over veldonderzoek dat hij ondertussen deed in het tijdschrift De levende natuur. Vanaf 1926 wijdde hij zich geheel aan het onderzoek van 'de natuurschatten van Drenthe', vooral ook aan plankton in heiplassen. Hij richtte in 1927 een privé biologisch station op en promoveerde in hetzelfde jaar cum laude tot ...
    続きを読む 一部表示
    14 分
  • #160 🦉✨ “Hoop in de schemering: de ransuil laat zich weer horen!” 🌙✨
    2025/03/12

    Aflevering: En dan is daar een ransuil

    Zonder hem gezien te hebben verraadt de Merlin bird id app dit weekend zijn aanwezigheid. Reden tot vreugde want het is al een tijd geleden dat de nachtelijke roep van de man en het antwoord van een vrouwtjes ransuil de aanwezigheid van een broedpaar in de buurt deed vermoeden.

    Het gaat niet zo goed met de ransuil in Nederland. Er zijn wel veel overwinteraars vanuit het noorden van Europa maar het aantal broedparen is in dertig jaar met 80 % afgenomen. Nog drieduizend broedparen is een optimistische schatting. En het zijn zulke onmogelijk imposante vogels, met hun felle oranje ogen en hun lange pluimen bovenop de kop die verraden hoe het er met hen voor staat. Die pluimen zijn geen oren. Op het afgeplatte gezicht hebben ze een imponerende gelig gezichtsmasker, opgebouwd uit stugge veertjes die het omgevingsgeluid versterken voor de vlak naast de ogen gelegen gehooropeningen. Ogen en oren zijn niet helemaal symmetrisch, en daardoor kunnen ze in het donker heel goed zien en horen en daarmee hun favoriete prooi, de veldmuis, opsporen. En natuurlijk kan de ransuil net als andere uilen zijn kop op een vrijwel onmogelijke manier draaien, ze hebben geen achteruitkijkspiegel nodig

    .uilen 2Ransuilen zijn middelgrote uilen, zo’n 30 centimeter hoog. Ze zijn een stuk slanker dan de twee keer zo talrijke bosuil (geen pluimen!). Qua ogen en pluimen lijkt de ransuil nog het meest op de oehoe. Maar natuurlijk niet qua formaat, want de oehoe is een van de grootste uilensoorten op aarde. De vrouwtjes oehoe wordt tot wel 75 cm groot. Met de oehoe gaat het weer een beetje bergopwaarts. Tot 1997 geheel uitgeroeid in Nederland zijn er sinds die tijd weer broedparen, en inmiddels zijn dat er meer dan honderd. Slechter gaat het met de velduil, die zijn in ons land teruggedrongen tot het Noorden en vooral nog op de Waddeneilanden te vinden. De twee andere uilensoorten in ons land, de kerkuil en de steenuil, hebben dankzij beschermende maatregelen als nestkasten inmiddels vrij stabiele populaties. De ransuil is aangewezen op steeds schaarser wordende nesten van kraaien, eksters, roofvogels, reigers en zelfs van eekhoorns. Daarom worden met enig succes kunstnesten in de vorm van manden geplaatst in hun ideale leefomgeving, het half open cultuurland: kleine bosjes met wat hogere bomen te midden van grasland met liefst veel veldmuizen.

    Ransuilen zijn net als alle andere uilensoorten op aarde gespecialiseerd op de jacht in de schemering en de nacht. Uilen en roofvogels zijn twee verschillende verhalen. Uilen zijn verwant met nachtzwaluwen, en hebben zich zo’n tachtig miljoen jaar geleden al afgesplitst van de voorouders van de roofvogels.

    Een fascinerend verschijnsel is het roesten, het gemeenschappelijk slapen, van uilen. Ook de ransuil kan men buiten de broedtijd in grotere aantallen overdag in een boom aantreffen. In groepen van soms tot wel honderd stuks verschuilen ze zich in het loof van een boom. In de winter zijn die roestplaatsen vaak in groen blijvende bomen zoals hulst en spar, of met klimop bedekte loofbomen. Die rust overdag is van vitaal belang. Waarom dat vaak in groepen gebeurt? Paarvorming is het obligate antwoord, maar het is zeker niet uitgesloten dat er andere nog onbekende redenen een rol spelen. Al met als fascineren uilen ons. Als intelligente begeleider van de godin Athene. Maar ook als voorspeller van onheil en de dood. Of als uilskuikens en dieren waarvan men de domheid in de uilenspiegel kan aflezen. Voor de ransuil kiezen we toch maar de eerste optie.

    Wanneer heb jij een ransuil gezien of gehoord? 🌼🍃

    Tot de volgende wandeling door de natuur!:

    .

    Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & Erwin

    Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.

    EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!

    Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!

    🎁 Bestellen? stuur een email:

    en het dagboek komt in november naar je toe!

    🎙️ Menno en Erwin – Een reis door wetenschap en natuur



    Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
    続きを読む 一部表示
    18 分